Een volledige versie van de legende van Christoffel
In het land Kanaän heeft eens een man geleefd met de naam Reprobus. Van bij zijn geboorte is hij erg groot en heel lelijk. Omdat zijn ouders vinden dat hij niet om aan te zien is, krijgt hij van hen de naam Reprobus wat uitgestotene, verworpene betekent, hij die niet mag meedoen.
Groot geworden krijgt hij de gestalte van een reus en is geweldig sterk. Maar hij wordt door iedereen uitgelachen en beschimpt. Vaak zegt hij bij zichzelf dat hij niet langer Reprobus wil heten, hij wil dat hij vrienden heeft. En hij besluit om dienaar te worden van de machtigste koning. Zo hoopt hij dat hij niet langer uitgestoten wordt. De koning van zijn land wil hem graag als dienaar hebben, want hij verzet het werk van vele arbeiders en in de oorlog is hij een machtig strijder. Reprobus heeft echter besloten alleen de grootste onder de koningen te dienen. Hij trekt door vele rijken tot hij de koning gevonden heeft van wie de mensen zeggen dat hij de machtigste is. Deze koning ziet de reusachtige man voor zijn troon verschijnen en neemt hem met vreugde in dienst, want koningen kunnen sterke dienaren altijd goed gebruiken.
Zo werkt Reprobus daar tot op een dag dat er 's avonds een feest gehouden wordt in het paleis. Ook hij mag er bij zijn. Nadat er veel gegeten en gedronken is, treedt er een zanger op, die bij het spel van zijn luit een verhaal vertelt. Het is een spannende geschiedenis, waar iedereen stil naar zit te luisteren. Reprobus echter ziet, dat de koning onder het verhaal soms een kruis slaat en ook merkt hij dat de koning dat doet, elke keer als de verteller het over de duivel heeft. Is hij soms ergens bang voor?
Als het feest afgelopen is, gaat hij naar de koning toe en vraagt hem waarom hij dit heeft gedaan. De koning wil hierop geen antwoord geven. Reprobus echter zegt, dat hij het wil weten en dat hij de koning niet kan blijven dienen, wanneer hij hem dit niet vertellen wie. Zo moet de koning wel bekennen, dat hij angst heeft voor de duivel en zich tegen hem wil beschermen met het teken van het kruis. 'Dus de duivel is machtiger dan jij?' vraagt Reprobus. Ja, dat moet de koning wel toegeven. 'Dan kan ik je niet verder dienen', zei Reprobus, 'want ik wil aan de machtigste heerser mijn diensten aanbieden'.
Zo zegt hij de koning vaarwel en gaat op zoek naar de duivel. Het duurt niet lang tot hij in een kaal verlaten gebied komt. Er loopt een bochtige weg tussen zandheuvels door en opeens staat een groep ridders voor hem, waarvan er één erg woest en afschrikwekkend uitziet. Deze komt op hem toe en vraagt hem wat hij wil. 'Ik zoek de heer Duivel', antwoordt Reprobus. 'Dan ben je aan het goede adres', antwoordt de ridder, 'want dat ben ik zelf. Wat wil je van me?' 'Ik wil de sterkste heer dienen', zei Reprobus, en ik begrijp dat jij de sterkste bent'. 'Zeker, zeker', grijnst de ridder, 'kom maar met me mee'.
Zo volgt Reprobus de duivel, maar kort daarop lopen zij beiden over een brede rechte weg als de duivel aan de zijkant een kruis ziet staan. Hij krimpt ineen, buigt van de weg af en klautert met Reprobus over rotsen en kronkelpaden tot hij een stuk verderop de hoofdweg weer bereikt. 'Zeg eens', zei Reprobus, 'waarom maak je die omweg? Heb je ergens last van?' 'Ik, ergens last van, hoe kom je erbij', roept de duivel, maar terwijl ze doorlopen oogt hij wel naar links en naar rechts van de weg of er niet misschien weer zo'n kruis staat. 'Je bent bang voor dat kruis', zegt Reprobus, 'hoe komt dat?' Nu kan de duivel er niet meer omheen en moet toegeven dat het kruis het teken is van Christus en dat hij dat teken niet verdragen kan. 'Dan is Christus sterker dan jij', stelt Reprobus vast, 'en omdat ik de sterkste heer wil dienen, zeg ik je mijn dienst op. Ik ga Christus zoeken.' Bij het woord Christus trekt de duivel een zuur gezicht, kijkt schichtig om zich heen en maakt dat hij weg komt.
Reprobus vervolgt zijn pad en moet nu lang zoeken tot hij bij een eenzame kluizenaar komt. 'Die moet je kunnen helpen', hebben de mensen gezegd. De kluizenaar ziet de machtige Reprobus aankomen. Hij opent de deur van zijn huisje en laat hem binnen. Diep bukkend gaat hij door de deuropening en zet zich op wat stro dat er ligt, met zijn rug tegen de wand van de hut. 'Wanneer je Christus wilt vinden, moet je wel veel vasten', zegt de kluizenaar. 'Vasten?' antwoordt Reprobus verontrust en hij gaat rechtop zitten tegen de wand, dat het hutje kraakt, 'dat kan ik niet.' 'Ook moet je veel bidden', voegt de kluizenaar eraan toe. 'Van bidden heb ik nooit gehoord', zucht Reprobus, 'ik wil Christus dienen, ik wil wat doen!' Daarover moet de kluizenaar nadenken, maar na enige tijd beduidt hij hem, dat hij mee naar buiten moet komen.
Daar wijst hij met de hand op het dal, waar je in de verte de rivier kunt horen bruisen. 'Daar beneden', zegt hij, 'daar bevindt zich de rivier, waar vaak reizigers naar de overkant willen. Er is echter geen brug en het water stroomt zo wild, dat er al velen in zijn omgekomen. Je bent zo groot en sterk, dat je de mensen over zou kunnen dragen. Wanneer je dat lang genoeg doet, dan zal eens ook Christus onder de reizigers zijn. Zo zul je hem kunnen ontmoeten.'
Dat lijkt Reprobus een goede raad te zijn. Hij loopt de heuvel af naar de rivier. Die bruist erg wild, maar hij is niet bang. Hij bouwt aan de oever een hut om in te wonen. Ook neemt hij een sterke rechte staf als steun bij de overtocht en begint zo aan zijn taak. Vele jaren brengt hij reizigers over de rivier en ze komen altijd veilig aan de overzijde. Niets is hem teveel en hij neemt dankbaar aan wat de mensen hem voor zijn diensten willen geven. Als hij ongeduldig of teleurgesteld is, dat het zo lang duurt tot hij Christus ontmoeten mag, troost hem de kluizenaar en zegt hem er mee door te gaan en vol te houden.
En zo gebeurt het tenslotte na vele jaren, als Reprobus uitrust in zijn hut, dat hij buiten een kinderstem hoort roepen: 'Kom naar buiten en zet me over!' Hij gaat zijn hut uit, kijkt naar links en naar rechts maar ziet niemand. Dan gaat hij weer naar binnen. Weer echter klinkt dezelfde stem die hem roept; maar weer vindt hij niemand. Als hij de stem voor de derde keer hoort en weer gehoorzaam naar buiten gaat om te zien wie het is die hem roept, ziet hij een kind staan dat hem vraagt hem over de rivier te dragen.
Reprobus zet het kind op zijn schouders, neemt de staf en begint aan de overtocht. Maar als hij het water ingaat, zwelt de rivier aan, het water stijgt hoger en hoger en het kind wordt zo zwaar als lood. Hoe verder hij de rivier inloopt hoe hoger het water stijgt en hoe zwaarder het kind hem op de schouders drukt. Ja hij vreest te moeten verdrinken als hij door het midden van de rivier waadt. Als hij in grote nood en met inspanning van al zijn kracht de andere oever heeft bereikt, zet hij het kind neer en zegt tegen hem: 'Je hebt me in groot gevaar gebracht. Je ben zo zwaar dat de hele wereld niet méér kan kunnen wegen dan jij.' Het kind antwoordt: 'Daarover hoef je niet verwonderd te zijn, Reprobus; want je hebt niet alleen de wereld op je schouders gedragen, maar ook hem, die de wereld geschapen heeft. Weet nu, dat ik Christus ben, je koning, die je met dit werk dient. En omdat je mij hebt gedragen, zal je een nieuwe naam krijgen. Tot nu toe heet je Reprobus, wat 'drager' betekent. Van nu af aan zul je Christophorus zeg maar Christoffel genoemd worden, wat 'Christusdrager' betekent. Opdat je kunt zien, dat ik de waarheid spreek, vraag ik je, je staf te nemen en hem aan de overzijde bij je thuiskomst in de grond te zetten. Hij zal de volgende ochtend bladeren en vruchten dragen. Na deze woorden verdwijnt het kind voor zijn ogen. Christoffel echter gaat terug door de rivier. Bij zijn hut aangekomen plant hij zijn staf in de grond en als hij de volgende ochtend opstaat draagt hij bladeren en vruchten. Dan weet hij dat hij een dienaar van de grootste koning is geworden.
|